|
Over Hem
Literatuur
Websites

- Literatuur -
|
G.C.M.van Dijck
Op zoek naar Jheronimus
van Aken alias Bosch
De feiten,familie,vrienden en
opdrachtgevers.
2001
Europesche Bibliotheek
De Wereld van Bosch
redactie:
A.Vos en J. van Oudheusden
2001
Adr.Heinen
|
|
Jos Koldewey,Paul Vandenbroeck,Bernard Vermet
Alle schilderijen en
tekeningen van Bosch
1969
NAI Uitgeverij
John Vermeulen
De Tuin der Lusten
2001
Het Spectrum
|
|
Paul van Loon
De andere werkelijkheid
van Jeroen Bosch
(kinder-kunstboek)
2001
Veenman BV Drukkerij
Paul Vandenbroeck
Jheronimus Bosch
Verlossing van de
Wereld
2002
Ludion Uitgeverij |
|
Lynda Harris
Ketterij en Esotorie in
het werk van Jeroen Bosch
1996
Uitgeverij Christophoor
R.H.Marijnissen en
P. Ruyfellaere
Hieronymus Bosch
2001
Amsterdam University Press
1506
Reis door het Europa van
oa.Jeroen Bosch
2005
Uitgeverij Balans |
|


-
Websites - |
|
Bosch Universe
klik hiernaast voor een
bezoek
www.boschuniverse.com
|
|
Jheronimus Bosch Art
Center
klik hiernaast voor een
bezoek
www.jheronimusbosch-artcenter.nl |
|
Jeroen
Bosch
Meester der
Duisternis
Jan Romein en
Annie Romein-Verschoor
klik hiernaast voor een
bezoek
www.dbnl.org/tekst/rome002erfl01_01/rome002erfl01_01_0004.htm
Jeroen Bosch
Merchandising
3dimenionale figuurtjes
klik hiernaast voor een
bezoek
www.3d-mouseion.com


|
|
Column van René Zwaap
over Zijn Wereld
14-4-2001 in de

Maar hoeveel is er eigenlijk
bekend over de Rob Scholte van de late Middeleeuwen?
Was hij nu ketters of juist een superpaap?
De Duivelmaker.
Indien Jeroen Bosch vandaag zijn huis aan de Grote Markt van
's-Hertogenbosch verliet,
zou hij zijn weg door de stad nog aardig kunnen vinden, ondanks de vijf
eeuwen die sinds zijn dood verstreken zijn. Hij zou misschien moeten
wennen aan de nieuwe voorgevel van zijn pand, waarachter nu schoenenzaak
Invito is gevestigd. Wellicht had hij even ongelovig gestaard naar
het zwaar door duivenpoep aangevreten beeld dat ter herinnering aan hem
op het plein is geplaatst, maar al snel had hij zijn oriëntatie
hervonden. Afgezien van een enkele nieuwbouw kubus en een poging tot
imitatie van de Rotterdamse Lijnbaan is de oude stad nog redelijk intact
gebleven.Bosch zou nog steeds in een bootje kunnen stappen en de
Binnen-Dieze kunnen bevaren, het riviertje dat dwars door het centrum
kronkelt, en aldus inspiratie opdoen in het Hellegat, een van de
duistere tunneltjes waar het smalle water doorheen stroomt.
Hij zou moeiteloos de weg kunnen vinden naar de Sint-Jan, de onlangs
door Rick van der Ploeg tot «kanjermonument» benoemde kathedraal. Binnen
in die kerk zou hij moeten constateren dat de talrijke versieringen die
hij aan het altaar aanbracht de Beeldenstorm van 1566 en de protestantse
invasie van de stad in 1629 niet hebben overleefd, maar hij zou nog
altijd te rade kunnen gaan bij de Zoete Moeder, het dertiende-eeuwse
mirakelbeeld van de Zwarte Madonna van Den Bosch, dat in zijn dagen
jaarlijks door de stad werd rondgedragen als dank voor tal van
miraculeuze genezingen.Als de schilder december vorig jaar zijn stad had
herbezocht, zou hij zich helemaal thuis hebben gevoeld: de
oorlogstaferelen in de stad nadat FC Den Bosch-supporter Pierre Bouleij
door de politie was doodgeschoten, hadden hem wellicht herinnerd aan
zijn eigen bange dagen, toen 's-Hertogenbosch in het kader van de oorlog
tussen de hertogen van Gelre en Brabant regelmatig werd bestormd en
gebrandschat, zoals door de gevreesde rovershoofdman Maarten van Rossum.
Maar ook anno maart 2001, nu heel Brabant huilt om de mond- en klauwzeer
epidemie, mag de atmosfeer in de stad met een beetje goede wil gerust
bosschiaans worden genoemd.Ook het hoofdkwartier van de Illustre Lieve
VrouweBroederschap aan de Hinthamerstraat, waar Jeroen Bosch ingezworen
lid(«Zwanenbroeder») was, staat op dezelfde plek als in de dagen van
Bosch, en nog altijd komen de Zwanenbroeders — onder wie koningin
Beatrix, prins Claus, Juliana, Bernhard, Irene, WillemAlexander en
binnenkort waarschijnlijk ook Máxima — hier jaarlijks bijeen voor de
rituele maaltijd in oecumenische setting. Zwaan staat echter niet meer
op het menu, zo verzekert
griffier F. Teeuwen van de broederschap. «We hebben dat nog een keer
geprobeerd, maar dat beviel niet erg.» In de late Middeleeuwen was het
juist een exquise delicatesse. Het verorberen van een zwaan gold als een
voorrecht. In de tijd van Bosch
was het houden van zwanen een adellijk privilege. De gulle gever van een
zwaan aan de broederschap kon rekenen op het erelidmaatschap en kon van
de broeders zelfs een aflaat krijgen, dat wil zeggen: vergeving van alle
zonden en een gegarandeerde plaats in het hiernamaals. Op die wijze
bleef men bespaard van de kwellingen in de hel en in het purgatorium,
de beproevingen die Bosch als geen ander aansprekend op het doek wist
vast te leggen.
In 1510, toen Bosch op het toppunt van zijn internationale roem stond,
telde de broederschap zo'n vijftienduizend leden. Priesters,
stadsbestuurders en rijke kooplieden schreven zich graag in en wachtten
met smart op erkenning als «ingezworen broeder», de hoogste plaats in de
hiërarchie van de op Maria-devotie ingestelde broederschap.Formeel was
de bisschop van Luik de baas over het gezelschap. Veel Brabantse en
Gelderse edellieden traden toe tot de rijen
van de broederschap, maar ook Bossche schippers die haring vingen in de
Oostzee en via hen lieden uit steden als Gdansk, Bremen, Lübeck en
Rostock. Ook de landjonkers uit de Meierij, de omgeving van Den Bosch,
meldden zich en masse, evenals de
nonnen van omliggende kloostergemeenschappen. Voorts was de hoge adel
vertegenwoordigd, zoals de leden van het geslacht van de graven van
Egmond.Aangezien de broeders kerkelijke goedkeuring hadden om in aflaten
te handelen, was de wervingskracht in de prelutherse tijden
verpletterend. Zo vonden ook telgen van vermaarde bankiersgeslachten uit
Lombardije hun weg naar de Hinthamerstraat. Het jaarlijkse hoogtepunt
was de grote processie op zondag na Sint-Jan Baptist aan het eind van de
maand juni, wanneer het beeld van de Zoete Moeder door de stad werd
gedragen. Den Bosch was toen een belangrijke handelsstad. Alleen Utrecht
had een
grotere kosmopolitische uitstraling. De broeders maakten goede sier met
het uitdelen van roggebrood aan de armen. Dat zorgde voor een snelle
uitbreiding van het aantal leden en begunstigers. Rond 1440 kwamen er
per jaar zo'n 250 nieuwe leden bij. De
stad gold als een centrum van het roomse geloof. Zo genoot de jonge
Erasmus in de tijd van Bosch hier zijn priesteropleiding.Met de
Reformatie kwam de klad in de broederschap. De zelfverrijking van de
broeders via de handel in aflaten werd steeds meer bekritiseerd. De
Beeldenstorm van 1566 ging ook aan Den Bosch niet onopgemerkt voorbij.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog, toen de Bosschenaren de Spaanse zijde
kozen, ging het snel bergafwaarts. Het leden aantal daalde tot onder de
duizend en werd op peil gehouden door het aantrekken van nieuwe Spaanse
leden. Veel autochtone leden gingen over tot het nieuwe
reformatorische geloof.Zo ook Willem de Zwijger, ooit de trotse bezitter
van Bosch' ultieme meesterwerk De tuin der lusten. Willem van Oranje
trad uitgerekend in 1566, het jaar van de Beeldenstorm, toe tot de
Zwanenbroeders, maar werd door zijn katholieke medebroeders in
de ban gedaan toen hij overstapte naar de protestantse grondbeginselen.
Toen de je zuïtische huurmoordenaar Balthazar Ge rards op 10 juli 1584
een einde maakte aan het leven van de «vader des vaderlands», werd dit
door de dankbare katholieke bevolking van Den Bosch, trouw aan de koning
van Hispanje, gevierd met een dankbetuigingsdienst in de Sint-Jan. De
overlevering wil dat terwijl het Te Deum door de kerk schalde, de
bliksem insloeg in het houten dak van de kathedraal, als een dreigende
voorbode van de verschrikkelijke wraak van Oranje. Die wraak kreeg in
1629 pas echt zijn beslag, toen stadhouder Frederik Hendrik, de
Stedendwinger, na een maandenlang beleg de Bosschenaren tot capitulatie
dwong.
Frederik Hendrik verbood de openbare uitoefening van het
rooms-katholieke geloof in de stad. De plaatselijke bisschop en alle
mannelijke kloosterlingen kregen te horen dat ze de stad onmiddellijk
moesten verlaten. Het leidde tot een massale uittocht, waarbij ook veel
kunstwerken van Jeroen Bosch naar het zuiden werden meegenomen. De
vrouwenkloosters mochten blijven, maar werden verdoemd tot uitsterven.
Alle kerkelijke bezittingen werden geconfisqueerd. De katholieke
stadsbestuurders werden vervangen door protestantse. De Sint-Jan werd
aan de protestanten gegeven, het wonderbeeld van Maria werd gekaapt.
Wonderwel
bleef de Onze Lieve Vrouwe Broederschap gespaard, zij het dat de
activiteiten op een laag pitje werden gezet.In 1641 verzocht de
protestantse gouverneur Wolfert van Brederode zelfs lid te mogen worden
van de broederschap. Met 28 tegen 23 stemmen werd voor gestemd. Maar een
massabeweging was de broederschap toen al niet meer. De organisatie
mocht geen buitenleden meer hebben en mocht op last van de nieuwe
machthebbers slechts 36 leden tellen, van wie de helft katholiek en de
andere helft van protestantse huize diende te zijn. Niet iedereen was
gelukkig met dat compromis. De invloedrijke Utrechtse theoloog Voetius
ageerde heftig. Voor hem beoefende de Illustre Broederschap een vorm van
afgoderij, en hij achtte het een
schande dat een gereformeerde daar lid van zou worden.De Franse filosoof
René Descartes, door de Staten van Holland geraadpleegd over de
Zwanenbroeders-problematiek, zag in de
broederschap juist een kans op harmonisering van de verhoudingen tussen
katholieken en protestanten. Predikant Samuel Maresius van de Waalse
gemeente van Den Bosch daaren tegen stelde dat de broederschap al lang
een aristocratisch, wereldlijk karakter had en geen kerkelijke
organisatie meer was, en dat derhalve ook niet diende te worden gevreesd
dat de antichrist
via de broeders alsnog grip op Noord-Brabant kon krijgen.Gewapend met
nieuwe statuten maakte de broederschap in 1646 een doorstart, al zou het
tot 1818 duren voordat er weer een
Oranje, de latere koning Willem II, toetrad tot de gelederen. Later
werden ook Wilhelmina en prins Hendrik lid, en gold de broederschap als
een hogedrukketel voor oecumenische vernieuwing. Volgens griffier
Teeuwen kan het dan ook niet lang duren voordat de katholieke Máxima in
het kielzog van Willem-Alexander (Zwanenbroeder sinds 1994) wordt
ingezworen als
Zwanenbroeder.
Dankzij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap is er nog iets aan
gegevens over Jeroen Bosch bewaard gebleven. Aan de hand van het archief
van de broederschap zijn er tenminste enige data over hem bekend. Maar
wanneer Hiëronymus Bosch geboren werd weten we niet. Wel kent men de
datum van zijn begrafenis: 9 juni 1516, want het graf werd door de
broederschap betaald en staat in de bewaard gebleven jaarrekening van de
Zwanenbroeders genoteerd. Zijn eigenlijke familienaam: Van Aken. Pas
rond 1500 begon hij zich te tooien met de naam van zijn
geboortestad.Waarschijnlijk was zijn familie dus uit Duitsland
afkomstig. Zijn vader, Anthonius, was ook schilder, en droeg enige
verfraaiingen bij aan de Sint-Jan. Drie ooms en een van zijn broers (Goossen)
worden eveneens als schilder genoemd. In een document van 1481 wordt hij
vermeld als echtgenoot van Aleit Vanden Mervenne, dochter uit een
kapitaalkrachtig Brabants
geslacht. Waarschijnlijk dankte hij zijn bezittingen (in ieder geval
twee panden aan de Grote Markt) aan haar bruidsschat. In 1486-1487 werd
Bosch ingeschreven bij de Illustre Onze Lieve Vrouwe Broederschap. In
totaal zijn er dertig archiefdocumenten bekend waarin de naam van Bosch
wordt vermeld, verspreid over een periode van meer dan veertig jaar. Die
stukken gaan vooral over vastgoed en lijfrentes. Zeer schaars zijn de
bewaard gebleven opdrachten. Het enige houvast dat de stukken hierover
bieden, is dat Bosch in 1504 een voorschot van 36 Bossche ponden kreeg
betaald voor het drieluik Het laatste oordeel, waarvoor hij de opdracht
kreeg van Filips de Schone, hertog van Brabant en Bourgondië,
aartshertog van Oostenrijk en later koning van Aragon en Castillië, een
van de vele gekroonde hoofden die onder de indruk moeten zijn geweest
van de spektakelstukken van de meester uit Den Bosch.
Aanwijzingen dat Bosch ooit in het buitenland is geweest zijn er niet,
en verhalen daarover — onder meer van de Schotse Bosch-exegete Lynda
Harris, die ervan overtuigd is dat Bosch een keer in Venetië is geweest
en daar onder meer kennismaakte met zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci —
berusten dan ook exclusief op creatieve lezing van zijn schilderijen.De
Amsterdamse historica Esther Vink, die in het kader van het huidige
Jeroen Bosch-jaar de opdracht kreeg nog eens een poging te doen om aan
de hand van de bewaard gebleven stukken nieuwe inzichten te vergaren
over leven en werk van de schilder, vreest dat de levensloop van Bosch
aan de saaie kant zal blijven. Ze zegt geen spectaculaire vondsten te
hebben gedaan die het inzicht in het leven van Bosch zullen doen
kantelen.Eerdere afdalingen in het Bosch-archief zorgden wel voor
spektakel. Zo kwam de Duitse volkskundige Wilhelm Fraenger in 1947 op
grond van de vorsingen van de Bossche archivaris Jan Mosman met het als
een bom inslaande nieuws dat Bosch zijns inziens moest worden beschouwd
als een geniale ketter, wiens schilderijen tal van verborgen
boodschappen bevatten die op gespannen voet stonden met de eisen die de
Heilige Inquisitie aan de kunstenaars stelde. Volgens Fraenger was Bosch
in het geheim lid van een laat-middeleeuwse sekte, die van de Broeders
en Zusters des Gemenen Levens, een boeiend gezelschap van gnostisch
geïnspireerde rituele naaktlopers die een specifiek religieus inzicht
hadden verworven dat boven alles was gekant tegen de oppermacht van de
roomse kerk, door hen gezien als het instrument van de antichrist. Deze
sekte, ook wel bekend als de
Adamieten, ook wel de Hominis Intelligentiae, werd in Europa zwaar
vervolgd en beoefende volgens Fraenger een vorm van joods-christelijk
messianisme, dat gelijkelijk werd veroordeeld door de katholieke
kerkvaderen en de rabbijnen.Al in 1288 beklaagde paus Nicolaas VII zich
over het opkomende fenomeen. «Veel christenen ontkennen het ware
katholieke
geloof en stappen op ketterse wijze over naar de riten der joden»,
stelde deze kerkvader. De sekte moest het hebben van een extatische,
pantheïstische verlossingsleer, toegesneden op de notie dat de
paradijselijke staat van onschuld reeds in het leven kon worden bereikt,
en niet pas in het hiernamaals, zoals de heilige moederkerk beweerde.
Daarmee was Bosch, aldus
Fraenger, op geheel eigen wijze een wegbereider van het humanisme. Een
in het oog springende eigenschap van dit geheime verbond was hun vrije
seksuele moraal, die in de praktijk neerkwam op veelwijverij en veel
opschudding verwekkende orgieën in
kelders en grotten, taferelen die de Bossche maestro inderdaad met veel
animo op het doek wist vast te leggen.Volgens Fraenger hield de sekte er
mystieke theorieën op na uit de kaballa, en kreeg ze in de figuren van
beroemde alchemisten als Agrippa von Nettesheim en Paracelsus haar meest
aansprekende theoretici. Bosch zou tot deze verborgen organisatie zijn
geïntroduceerd door een zekere Jacob van Almaengien, een waarschijnlijk
uit Duitsland afkomstige jood, die — zo veel staat vast — op 14 december
1496 groot opzien baarde in Den Bosch door zich tijdens een bezoek van
Filips de Schone aan de stad in de Sint-Jan te laten dopen. Ook Bosch,
zo stelt Fraenger, was bij deze plechtigheid aanwezig. Jacob heette
sindsdien Philips van Sint-Jan, hoewel hij zich enkele jaren later
volgens Fraenger weer zou los verklaren van de katholieke kerk, en dat
nog zou overleven ook, waarin Fraenger een teken ziet dat het hier ging
om een buitengewoon invloedrijke figuur.Deze «grootmeester van de vrije
geest» trad in hetzelfde jaar van zijn doop toe tot de Zwanenbroeders;
het jaarverslag
1496-1497 van de broeders maakt inderdaad melding van «Meester Philips
van St. Jan, wijlen een juede». De titel meester duidt erop dat hij een
academische graad moet hebben bezeten. Pas door zijn samenwerking met
Jacob van Almaengien, aldus Fraenger, kon Bosch als mens en als schilder
tot volle wasdom komen. Zo verklaart hij het feit dat de schilderkunst
van Bosch omstreeks 1500 ook een radicale omslag laat zien. «Zijn reeds
aanwezige talent, zoals zijn realistische portretkunst, kreeg
verdieping, en zijn geestelijke capaciteiten, die hij zelfnauwelijks
doorgrondde, werden uitgebreid, als ook zijn spirituele
doorgrondingskracht door middel van planmatige oefeningen», schreef
Fraenger.De theorieën van Fraen ger, in 1947 voor het eerst gepubliceerd
onder de titel Das tausendjährige Reich, kregen veel navolging. Clément
A. Wertheim Aymès, de Nederlandse Bosch-interpretator bij uitstek,
analyseerde het befaamde drieluik De tuin der lusten als het verslag van
zijnstoestanden van na de dood, en stelde dat Bosch een rozenkruiser
moet zijn geweest.De eerder genoemde Lynda Harris borduurde in haar in
1995 gepubliceerde studie Ketterij en esoterie in het werk van Jeroen
Bosch voort op de door Fraenger uitgezette lijn, en kwam onder meer tot
de conclusie dat Bosch in werkelijkheid een kathaar was, beoefenaar van
een verboden religieus inzicht dat met de kruistochten in zijn
Zuid-Franse bakermat zou zijn vernietigd. Evenals Fraenger meent Harris
dat het werk van Bosch vol zit met gecodeerde boodschappen die zelfs
door zijn opdrachtgevers niet konden worden doorgrond. Zo zou hij zelfs
zijn mede-Zwanenbroeders een rad voor ogen hebben gedraaid. «Bosch was
duidelijk in staat om, zonder in moeilijkheden te komen, zijn ware
gevoelens over de rituelen en ceremonieën van zijn broederschap in verf
uit te drukken, want voor zover wij weten kwam er van geen van zijn
tijdgenoten ooit kritiek op zijn schilderijen», aldus Harris. «Maar hij
kon zijn opinies niet op enigerlei andere wijze blootgeven. Naar buiten
toe had hij
geen andere keus dan deel te nemen aan juist die ceremonieën waar hij
een afkeer van had en voor te wenden dat hij ze apprecieerde. Hij moet
zichzelf smerig en hypocriet hebben gevoeld als hij deelnam aan de
feestmalen en rituelen die hij zo duidelijk verafschuwde.»
In flagrante tegenspraak met de opvattingen van Fraenger en Harris is
het gegeven dat de Spaanse koning Philips II, de gevreesde tiran van de
Tachtigjarige Oorlog, bijzonder verzot was op het werk van de Bossche
maestro. De superkatholieke Philips zag in de doeken van Bosch vooral
een weerspiegeling van zijn paapse dwangneuroses. Vandaar dat hij zijn
kloosterpaleis het Escorial in Madrid liet decoreren met enkele van de
beroemdste werken van Jeroen Bosch. Samen met de voluptueuze naakten van
Titiaan, waar Philips ook een gretig afnemer van was, oefende het werk
van Bosch een magische aantrekkingskracht op hem uit. Zelfs de
koninklijke slaapkamer in Madrid was verluchtigd met de helse taferelen
van Bosch.Philips zette alles op alles om het drieluik De tuin der
lusten in bezit te krijgen. Het verhaal gaat dat Alva tijdens de
hoogtijdagen van de Spaanse furie een speciaal onderzoek gelastte naar
de verblijfplaats van dit werk, dat via Hendrik III van Nassau in het
bezit van Willem de Zwijger was gekomen. Alva zou de kamerheer van de
Zwijger hebben laten martelen om de verblijfplaats van het doek te weten
te komen. Nog steeds is De tuin der lusten, het onbetwiste meesterwerk
waar zowel
freudiaanse als boeddhistische theorieën op zijn losgelaten, het
kroonstuk van het Prado in Madrid en de Spanjaarden peinzen er niet over
het werk af te staan voor de komende grote Jeroen Bosch-tentoonstelling
die dit najaar in het kader van Rotterdam Culturele Hoofd stad van
Europa 2001 zal plaatsvinden in Museum Boijmans Van Beuningen.Ook andere
beroemde Bosch-panelen (zoals De hooiwagen en De zeven hoofdzonden)
blijven in Spanje, zoals De verzoeking van de heilige Antonius, een
ander ultiem Bosch-spektakelstuk, wel eeuwig in Lissabon zal blijven.
Veel Spanjaarden zijn er zelfs van overtuigd dat Bosch — bij hen El
Bosco geheten — een Spaanse schilder is. Van geheime ketterse
boodschappen in zijn werk willen zij dan ook niets weten.Toch kwamen er
direct na de dood van Philips II wel degelijk ook in Spanje kritische
geluiden over het «atheïstische» gehalte van het werk van Bosch los. De
Spaanse priester De Siguenza voelde zich in 1605 genood zaakt om het
voor de schilder op te nemen. In zijn boek Historia de la orden de S.
Jeronimo schreef de priester: «Ik denk dat hij ten onrechte van ketterij
wordt beschuldigd. In de eerste plaats hecht ik te veel waarde aan de
vroomheid en de religieuze streven van onze koning, dat hij, als het
waar was, deze schande had getolereerd in zijn eigen huis, zelfs in zijn
slaapkamer.»«Voor de hedendaagse kijker is de symboliek van Bosch als
een inactief orakel wiens beeldtaal zijn kracht van openbaring heeft
verloren», schreef Wilhelm Fraenger in 1947. «Niet in staat te
communiceren is de meester die zelf zo verzot was op enigma's, zelf een
enigma geworden, waarvan de sleutel nog steeds niet gevonden is.» Nog
steeds is het de vraag of die sleutel ooit gevonden zal worden. In ieder
geval verzetten tegenwoor dige Nederlandse en Belgische kenners van het
oeuvre van
Jeroen Bosch zich met hand en tand tegen diens status als opperketter.
Zij stellen dat Bosch in alles een kind van zijn tijd was,
superkatholiek, en zeker niet behoorde tot een besloten occulte denktank
die het moest hebben van inzichten uit de joodse getallenmystiek,
alchemie uit de school van Agrippa en het Tibetaanse dodenboek,
aangevuld met een portie vrije seks en nudisme.
Hoofd externe betrekkingen Rob van der Laar van het stadsarchief van
's-Hertogenbosch meent dat het werk van Bosch overloopt van directe
verwijzingen naar de geschiedenis van de stad. De grote brand van 1463
zou mogelijk model staan voor de apocalyptische vuurzee in het helse
paneel van Het laatste oordeel, het heden in Wenen te bezichtigen
hoofdwerk. Ook de
troebelen met de vijandige Geldersen zouden in de doeken zijn verwerkt.
Bepaalde typisch Bossche carnavalsriten zouden in het werk van de
schilder voortleven. Ook de meer dan eens geschilderde tafereeltjes
waarop reizigers worden besprongen door hongerige wolven waren volgens
Van der Laar grimmige actualiteit in de buitengebieden rond de stad in
de tijd van Jeroen Bosch.
Al helemaal Brabants-patriottisch gaat de Bossche architect Jan van der
Eerden te werk in zijn boek De stad als spiegel van de kosmos (1997).
Van der Eerden was in het grijze verleden actief in de plaatselijke
politiek (zo wist hij het onzalige plan om de Binnen-Dieze te dempen ten
faveure van een nieuw verkeerscirculatieplan tegen te houden) en houdt
er een uiterst
mystieke visie op na op de wonderen die aan zijn geliefde stad zijn
verbonden, inclusief die van het ontstaan van het werk van Jeroen Bosch.
Via de sage van Lohengrin, de graalmystiek en tal van andere
oud-middeleeuwse elementen komt Van der Eerden tot de conclusie dat
's-Hertogenbosch via magische aardlagen (het «Drakenpad») onder meer in
verbinding staat met de piramide van Cheops, Stonehenge en enkele
mystieke centra in Buiten-Mongolië. Ook de mythe van Atlantis blijkt
nauw gelieerd aan de geschiedenis van Den Bosch. In de ogen van Van der
Eerden zijn de Zwanenbroeders — en dus ook Jeroen Bosch — de rechtmatige
opvolgers van de graalridders en de orde der tempeliers, en is het geen
toeval dat de schilderijen die de wereld nog altijd verbijsteren
uitgerekend tot stand kwamen in een op het eerste oog zo onbetekenende
stad als 's-Hertogenbosch.De Belgische Bosch-kenner Paul Vandenbroeck,
betrokken bij de voorbereiding van de Bosch-tentoonstelling in Rotterdam
(waar
naar schatting de helft van de 24 aan Bosch toegeschreven werken te zien
zullen zijn) blaast wat dat aangaat minder hoog van de toren. In zijn
massieve studie Jheronimus Bosch, tussen volksleven en stadscultuur
(1987), probeert Vandenbroeck aan te tonen dat de schilder nadrukkelijk
schatplichtig was aan de picturale traditie van de late Middeleeuwen en
zeker geen
buitenbeentje was in zijn fixatie op helletaferelen, duiveltjes,
monsters en erotomaan aangedreven voorstellingen. Bosch is, aldus
Vandenbroeck, boven alles een Brabants kunstenaar. Zulks is ook de
portee van de tentoonstelling Panorama op de wereld,
het landschap van Bosch tot Rubens, die heden in het Noord-Brabants
Museum te zien is.
Het pièce de résistance van deze expositie is het schilderij Jacobus en
Hermogenes, dat conservator Paul Huys Janssen ontdekte in het
gemeentelijke museum van het Franse Valenciennes en dat volgens zijn
stelligste overtuiging aan Bosch moet worden toegeschreven.
De ontdekking van de «nieuwe Bosch» was een sensatie, zeker in een tijd
dat andere aan Bosch toegeschreven werken — zoals het befaamde Bruiloft
van Kana in Boijmans Van Beuningen — op grond van nieuwe
dateringstechnieken opeens onmogelijk van de hand
van de meester zelf blijken te kunnen zijn. In 1937 wees Bosch-kenner De
Tolnay het werk nog resoluut af, maar Huys Janssen stelt dat het wel
degelijk om een echte Bosch gaat. Het werk was in bezit van de
aristocraat Karel van Croÿ (1560-1612), een nakomeling van Jan van Croÿ
(circa 1403-1473), een van de eerste leden van de door Filips de Goede
gestichte Orde van het
Gulden Vlies.De Croÿs onderhielden nauwe banden met 's-Hertogenbosch. Zo
leidde Willem van Croÿ in september 1506 de troepen vanuit Den Bosch in
de strijd tegen de Fransen. Deze Willem schopte het in 1509 zelfs tot
tutor van de jonge Karel V, samen met de
latere Nederlandse paus Adrianus VI. In 1515 was Willen aanwezig bij de
Blijde Intocht van Karel in Den Bosch en in 1517 vertrok hij samen met
hem naar Madrid. Ook komt Willem voor op de ledenlijsten van de Bossche
Lieve Vrouwe Broederschap. Hij was dus zeer wel in staat om eigenaar te
zijn van een origineel Bosch-werk.Het nu tentoongestelde werk werd
tijdens de Franse Revolutie in beslag genomen bij de prinsen van Croÿ.
«De Croÿ behoorde wel
degelijk tot de selecte groep edellieden die werk van Bosch kochten»,
aldus Huys Janssen. «De familie had wel meer werken van Bosch hangen.
Dus dit kan er zeer wel eentje zijn.»
Dat deze herontdekking niet eerder geschiedde, is volgens de conservator
het resultaat van de Beeldenstorm en de daar opvolgende reformatorische
troebelen waar Den Bosch onder te lijden had. «De Croÿs zijn
slachtoffers van de geschiedenis, min of meer weggevaagd uit de
collectieve herinnering als gevolg van de herschrijving van de
geschiedenis op protestantse leest.»
Hij acht de kans nog steeds aanwezig dat er ten zuiden van Nederland nog
veel meer verloren gewaande schilderijen van Bosch liggen te verstoffen.
«In zekere zin is ook Jeroen Bosch het slachtoffer geworden van de
Tachtigjarige Oorlog.»
|
 |